8 research outputs found

    Multispectral oximetry of murine tendon microvasculature with inflammation

    Get PDF
    We report a novel multispectral imaging technique for localised measurement of vascular oxygen saturation (SO2) in vivo. Annular back-illumination is generated using a Schwarzchild-design reflective objective. Analysis of multispectral data is performed using a calibration-free oximetry algorithm. This technique is applied to oximetry in mice to measure SO2 in microvasculature supplying inflamed tendon tissue in the hind leg. Average SO2 for controls was 94.8 ± 7.0 % (N = 6), and 84.0 ± 13.5 % for mice with inflamed tendon tissue (N = 6). We believe this to be the first localised measurement of hypoxia in tendon microvasculature due to inflammation. Quantification of localised SO2 is important for the study of inflammatory diseases such as rheumatoid arthritis, where hypoxia is thought to play a role in pathogenesis

    Minimally Invasive Optical Biopsy for Oximetry

    Get PDF
    The study of localised oxygen saturation in blood vessels can shed light on the etiology and progression of many diseases with which hypoxia is associated. For example, hypoxia in the tendon has been linked to early stages of rheumatoid arthritis, an auto-immune inflammatory disease. Vascular oximetry of deep tissue presents significant challenges as vessels are not optically accessible. In this paper, we present a novel multispectral imaging technique for vascular oximetry, and recent developments made towards its adaptation for minimally invasive imaging. We present proof-of-concept of the system and illumination scheme as well as the analysis technique. We present results of a validation study performed in vivo on mice with acutely inflamed tendons. Adaptation of the technique for minimally invasive microendoscopy is also presented, along with preliminary results of minimally invasive ex vivo vascular oximetry

    A multispectral microscope for in vivo oximetry of rat dorsal spinal cord vasculature

    Get PDF
    Quantification of blood oxygen saturation (SO2) in vivo is essential for understanding the pathogenesis of diseases in which hypoxia is thought to play a role, including inflammatory disorders such as multiple sclerosis (MS) and rheumatoid arthritis (RA). We describe a low-cost multispectral microscope and oximetry technique for calibration-free absolute oximetry of surgically exposed blood vessels in vivo. We imaged the vasculature of the dorsal spinal cord in healthy rats, and varied inspired oxygen (FiO2) in order to evaluate the sensitivity of the imaging system to changes in SO2. The venous SO2 was calculated as 67.8  ±  10.4% (average  ±  standard deviation), increasing to 83.1  ±  11.6% under hyperoxic conditions (100% FiO2) and returning to 67.4  ±  10.9% for a second normoxic period; the venous SO2 was 50.9  ±  15.5% and 29.2  ±  24.6% during subsequent hypoxic states (18% and 15% FiO2 respectively). We discuss the design and performance of our multispectral imaging system, and the future scope for extending this oximetry technique to quantification of hypoxia in inflamed tissue

    Deep tissue in vivo quantitative optical biopsy

    No full text
    Abstract not currently available

    Kwaliteit van leven van naasten van mensen met een beperking

    Get PDF
    Mensen met een beperking en een langdurige intensieve zorgvraag zijn veelal hun hele leven afhankelijk van zorg en ondersteuning. Naasten van mensen met een beperking (verder: naasten), zoals ouders, broers en zussen en andere verwanten, spelen hierin een belangrijke rol. De kennis die naasten hebben is belangrijk om de persoon met een beperking goed te begrijpen. Waar mogelijk spelen naasten een rol in het dagelijks leven van iemand met een beperking, ook wanneer die in een instelling woont. Maar soms lopen naasten tegen obstakels aan en raken ze zelf overbelast. Daarom is het beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gericht op het verbeteren van de kwaliteit van leven van naasten en het ontzorgen van naasten. Het programma Volwaardig Leven van VWS richt zich op het passend en toekomstbestendig maken van de gehandicaptenzorg en complexe zorg. Eén van de ambities en bijbehorende actielijnen richt zich specifiek op naasten. Volgens het programma zijn naasten een relatief onzichtbare groep voor wie de hulp en begeleiding nog beter kan worden ingericht om hen en de rest van het gezin te ondersteunen en hun situatie te verlichten. Onderzoek naar kwaliteit van leven van naasten Het doel van dit onderzoek is kennis te verkrijgen die in het kader van Volwaardig Leven aanknopingspunten biedt om naasten te ondersteunen. Dit onderzoek is uitgevoerd door drie samenwerkende partijen samen met ervaringsdeskundige naasten. Centraal stonden de kwaliteit van leven van naasten en de factoren die hierop van invloed zijn. Dit kunnen factoren zijn die samenhangen met de persoon met een beperking en met de naaste zelf. Het onderzoek had een breed karakter. Er is gekozen voor een vragenlijst onder 200 naasten. Om de ervaringen van naasten te horen en de uitkomsten beter te kunnen interpreteren zijn in de vragenlijst tevens open vragen gesteld en zijn focusgroepen gehouden. Naasten van jongere mensen met een (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperking zijn niet benaderd voor deze studie, omdat naar hen al een ander onderzoek loopt1. Daarnaast hebben jongere naasten en naasten met een niet-westerse achtergrond bijna niet deelgenomen aan het onderzoek. Mogelijk zijn ze minder aangeschreven of ervaren ze andere drempels om deel te nemen. Met de onderzoeksgroep benaderen we de doelgroep van het programma Volwaardig Leven, maar de groep is niet geheel representatief voor naasten. Naasten geven zorg en ondersteuning aan familielid De naasten die hebben meegedaan aan het onderzoek zijn vooral ouders en broers en zussen en soms partners of kinderen van iemand met een beperking. De beperking betreft een verstandelijke beperking, een lichamelijke of zowel een lichamelijke als een verstandelijke beperking met veelal bijkomende problemen, zoals autisme, gedrags- of gezondheidsproblemen. Als gevolg hiervan heeft het overgrote deel van de mensen met een beperking 24-uurs toezicht, zorg en ondersteuning nodig. Driekwart van de mensen met een beperking heeft een indicatie vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). In eveneens driekwart van de gevallen woont de persoon met een beperking niet bij de naaste in huis. Bijna alle naasten geven zorg en ondersteuning. Iets meer dan de helft combineert dit met (on)betaald werk al dan niet na de pensionering. Kwaliteit van leven is gemiddeld goed, maar verschilt tussen naasten Ruim driekwart van de naasten beoordeelt zijn of haar kwaliteit van leven goed tot heel goed. Dat geldt ook wanneer wordt gekeken naar vier afzonderlijke domeinen van kwaliteit van leven, te weten fysiek, psychosociaal, sociale relaties en omgeving. Gemiddeld geven naasten dezelfde waardering voor hun leven als de algemene bevolking: een 7,5. Daarnaast vindt 85% van de naasten zichzelf gelukkig. Wel zien we bij de kwaliteit van leven, de tevredenheid met het leven en bij geluk een groep die niet tevreden is, die het eigen leven een lage waardering geeft en zwaar is belast. Deze groep schommelt zo rond de 10%. Groot deel naasten kan de situatie van hun familielid niet loslaten De ervaringen van naasten laten ook een andere kant zien van het naaste zijn. Vier op de vijf naasten kan de situatie van hun familielid moeilijk loslaten. Drie op de vijf heeft het gevoel altijd klaar te moeten staan. Een belangrijk resultaat is dat naasten meanderen met het leven van hun familielid met een beperking: op soms onverwachte momenten zijn zij nodig om zorg op te vangen of aan te vullen. Ze beschouwen zichzelf als ‘de basis’ waarop de persoon altijd kan terugvallen. Een derde van de naasten die meededen aan het onderzoek vindt dat de zorg en ondersteuning vooral op hen neerkomt. En alhoewel de meesten dit goed lijken aan te kunnen, voelt één op de vijf zich sterk onder druk staan en is te moe om iets te ondernemen in de vrije tijd. Deze naasten vinden het moeilijk om hun grenzen aan te geven, omdat ze hun familielid niet in de steek willen laten. Naaste zijn is zwaarder als familielid thuis woont en de naaste er alleen voor staat In deze studie hebben we onderzocht welke factoren samenhangen met de ervaren kwaliteit van leven. Hieruit blijkt dat naasten waarbij de persoon met een beperking in huis woont een lagere kwaliteit van leven rapporteren dan naasten van wie het familielid met een beperking niet thuis woont. Ook het zorgen voor een jonger iemand met een beperking hangt samen met een lagere kwaliteit van leven van de naaste. Naasten die meer sociale steun krijgen van hun omgeving rapporteren een hogere kwaliteit van leven. Daarnaast zijn mensen die samenwonen met een partner en/of kinderen meer tevreden met hun leven. Mensen die de zorg en ondersteuning delen met anderen geven aan meer kwaliteit van leven te ervaren. Kwaliteit van leven en de tevredenheid met het leven zijn lager wanneer het familielid met een beperking de partner betreft. Bovengenoemde groepen verdienen aandacht en gerichte ondersteuning. Dat geldt ook voor de groep naasten die niet geneigd is zelf om hulp te vragen. Schuldgevoelens, moeilijk grenzen aangeven en plichtsgevoel kunnen tezamen leiden tot een situatie die voor de naaste maar moeilijk vol te houden kan zijn. In samenspraak met hen is het goed om te bepalen hoe zij ondersteund willen worden. Aanknopingspunten om naasten te ondersteunen Er bestaat zowel bij naasten die al informatie en advies krijgen als bij naasten die zeggen dit niet te krijgen, behoefte aan advies en informatie op. Duidelijkheid over de plaats waar deze informatie wordt geboden, zoals bij de academische werkplaatsen en het Kennisplein Gehandicaptenzorg, zou hen helpen. Naasten zijn over het algemeen tevreden over de professionele zorg en ervaren hiervan verlichting van hun taak. Ze zouden zijn geholpen met een uitgebreider aanbod in de weekenden en vakantieperioden waaronder leuke dingen voor hun familielid. Ook zouden ze zijn geholpen met meer logeeropvang. Overgangen in levensfasen bij jongere en oudere mensen met een beperking zijn dikwijls ingrijpend en kunnen de situatie van naasten (tijdelijk) verzwaren. Besef van en ondersteuning in deze fasen via peer support en professionals kan naasten ondersteunen. Soms maken naasten zich zorgen over de kwaliteit van de geboden zorg en ondersteuning nu en in de toekomst. Vertrouwen, afspraken maken en het delen van de zorg helpen hierbij volgens naasten. De ambitie van het programma Volwaardig Leven om de zorg en ondersteuning passend en toekomstbestendig te maken, zou naasten op dit gebied kunnen ondersteunen. Versterk de kracht van naasten Er zijn twee factoren uit het onderzoek naar voren gekomen die naasten krachtiger maken: het beschikken over voldoende kennis en kunde en het ontvangen van sociale steun. Alhoewel het merendeel van de naasten in het onderzoek zich voldoende kundig voelde om zorg en ondersteuning te bieden, kunnen lotgenotencontact, advies en training en een goede vindplaats van informatie en interventies, naasten helpen die daarin onzeker zijn. Sociale steun helpt naasten en geeft hen het idee er niet alleen voor te staan. Meer kennis is nodig over de sociale steun die het netwerk biedt en hoe dit verder zou kunnen worden ondersteund. Het is van belang om meer kennis te verzamelen over factoren die veerkracht van naasten bevorderen. Om vervolgens samen met hen te kijken hoe deze factoren kunnen worden versterkt. Vervolgonderzoek en monitoring situatie naasten Hierboven zijn onderwerpen genoemd die uit dit onderzoek zijn voortgekomen en waarover meer kennis ontwikkeld moet worden. Beleidsmatig is het belangrijk om het welzijn van naasten te monitoren. Uit het onderzoek komt niet alleen naar voren waarmee naasten problemen hebben en wat hen kracht geeft, maar het laat ook duidelijk zien waar hun behoeften liggen en waarmee ze kunnen worden ondersteund. Beleid en een adequaat aanbod dat aansluit bij hun behoeften, kan echt verschil maken in hun situatie. Voor het programma Volwaardig Leven heeft de huidige studie duidelijke inzichten gegeven. Ook is het door monitoring mogelijk na te gaan wat de effecten zijn van beleid op de langere termijn. Over de kwetsbare doelgroepen die zijn beschreven en over naasten van groepen die in dit onderzoek minder aan het woord zijn geweest, kan meer kennis worden verkregen. Ook over de ondersteuning(s)behoeften van naasten van (jonge) kinderen en (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen wordt op dit moment meer kennis ontwikkeld. Een eerste aanzet tot een monitor naar naasten van mensen met een beperking maakt deel uit van dit rapport

    Nimodipine reduces dysfunction and demyelination in models of multiple sclerosis

    Get PDF
    Objective: Treatment of relapses in multiple sclerosis (MS) has not advanced beyond steroid use, which reduces acute loss of function, but has little effect on residual disability. Acute loss of function in an MS model (experimental autoimmune encephalomyelitis; EAE) is partly due to CNS hypoxia, and function can promptly improve upon breathing oxygen. Here we investigate the cause of the hypoxia and whether it is due to a deficit in oxygen supply arising from impaired vascular perfusion. We also explore whether the CNS‐selective vasodilating agent, nimodipine, may provide a therapy to restore function, and protect from demyelination in two MS models. Methods: A variety of methods have been employed to measure basic cardiovascular physiology, spinal oxygenation, mitochondrial function and tissue perfusion in EAE. Results: We report that the tissue hypoxia in EAE is associated with a profound hypoperfusion of the inflamed spinal cord. Treatment with nimodipine restores spinal oxygenation and can rapidly improve function. Nimodipine therapy also reduces demyelination in both EAE, and a model of the early MS lesion. Interpretation: Loss of function in EAE, and demyelination in EAE and the model early MS lesion, appear to be due, at least in part, to tissue hypoxia due to local spinal hypoperfusion. Therapy to improve blood flow not only protects neurological function, but also reduces demyelination. We conclude that nimodipine could be repurposed to offer substantial clinical benefit in MS
    corecore